Weekendvader
‘Ik ben boos,’ zei het negenjarige meisje tegen de man die duidelijk haar vader was en die de krant zat te lezen. Ze zaten op een terras. Vader had zijn koffie op, het meisje haar cola voor de helft.
‘Ooh ja? Waarom?’ Vader keek even op van de lectuur.
‘Dat zeg ik niet,’ zei de negenjarige, ‘ik ben gewoon heel boos.’
Vader zuchtte, vouwde de krant dicht, en ging er eens goed voor zitten. ‘Nou, vertel op, waarom ben jij boos?’ Het viel hem nu op dat de negenjarige er helemaal niet boos uitzag. ‘Of maak je een grapje?’
‘Nee,’ zei de kleine. ‘Ik ben echt ontzettend boos.’
‘Ik zie er niets van,’ zei de vader. Hij probeerde het luchtig te houden.
‘Toch is het zo, hoor. Ik ben heel erg boos.’
‘Op wie dan?’ Hij keek haar doordringend aan. ‘Op mij?’
‘Niet op jou,’ zei het meisje. Ze leek het jammer te vinden. Niets makkelijker dan boos zijn op je vader.
‘Op wie dan?’ Vader begon zijn geduld te verliezen. ‘Kom op, nou heb ik er genoeg van. Wat is er aan de hand?’
Het meisje aarzelde. Ze pakte met twee handen haar glas cola en zoog aan het roze rietje. Ze deed er lekker lang over. De vader keek toe, hij wilde zich niet ergeren. De zon scheen recht in zijn gezicht. Dat hielp niet.
‘Ik ben gewoon zomaar boos,’ zei het meisje uiteindelijk. Ze had haar glas weer op tafel gezet, maar ze speelde met het rietje.
‘Dat geloof ik niet. Niemand is zómaar boos, er is altijd een reden.’ De vader had zijn krant weer ter hand genomen. Nog even en hij zou hem weer openslaan. ‘Maar als je er niet over wilt praten, is het ook goed.’
‘Ik vind je dom,’ zei het meisje. Ze legde een knoop in het rietje.
‘Hè toe, schatje, zeg het nou even,’ teemde de vader, ‘op wie ben je boos? Wat is er gebeurd? Word je gepest op school?’
‘Nee nee,’ antwoordde het meisje. Ze trok haar benen op en sloeg haar armen eromheen. Het zag er nukkig uit, maar haar gezicht bleef onveranderlijk guitig staan, met boven haar ogen opvallend lange wimpers die af en toe knipperden. ‘Ik ben boos op mama.’
‘Boos op mama? Waarom dan? Dat kan niet, hoor.’ Vader, die daarnet nog de krant had willen openen, was nu een en al ernst. ‘Wat heeft ze gedaan?’
‘Niets,’ zei het meisje, ‘maar ik mag geen mobieltje.’
‘Dat hebben we zo afgesproken, ja,’ sprak vader ferm, ‘als je naar de middelbare school gaat, krijg je een mobiele telefoon. Eerder niet.’
‘Iedereen heeft een mobieltje,’ zei de negenjarige, ‘en eerst zei mama dat ik er wel eentje mocht, met een kaart.’ Ze keek haar vader aan.
‘Daar weet ik niets van,’ zei hij boos, ‘dat hebben papa en mama niet besproken.’
‘Nee, jullie bespreken nooit iets,’ zei het meisje, plotseling zichtbaar boos, ‘en jij weet helemaal niet wat wij allemaal doen.’
De man keek zijn dochtertje aan. Langzaam haalde hij toen zijn mobiele telefoon tevoorschijn. ‘Ik ga mama bellen, dat ze je kan komen halen,’ zei hij kwaad, ‘je hebt m’n hele zaterdag verpest.’