Situatie
De man was een jaar of veertig en de vrouw een paar jaar jonger. Ze zaten in een stil restaurant, aan een klein, smal tafeltje. De vrouw voelde zich daar ongemakkelijk onder, maar de man besteedde daar geen aandacht aan: hij was in de ban van zichzelf, zijn grote glas witbier, zijn telefoon die naast de asbak lag en zijn das, die hij rukje voor rukje wat losser trok.
Ze kenden elkaar lang genoeg om vertrouwelijk met elkaar om te gaan, ze werkten bij hetzelfde bedrijf, maar van echte intimiteit of iets als een ontluikende liefde was geen sprake. Aan de man zou het niet liggen, trouwens, dat was duidelijk, maar de vrouw had zo haar reserves. Ze vond hem wel aardig, charmant zelfs, soms, maar niet echt aantrekkelijk. Toch gaf ze hem het voordeel van de twijfel, want ze had veel ellende gekend in de liefde, en gaf zichzelf daar de schuld van. Als ze maar wat makkelijker was, niet zo kritisch, dan had ze misschien nog een kans.
De man leek die onzekerheid te ruiken, en nadat hij zijn zelfvertrouwen kracht had bijgezet door snel achter elkaar vier glazen bier te drinken, belde hij zijn zoontje. Al wachtend tot het jongetje zou opnemen, keek hij de vrouw knipogend aan – alsof ook zij heus wel begreep dat het eigenlijk een versiertruc was die hij hier toepaste: gescheiden man belt in bijzijn van nieuwe liefde met ex en kind. Gelukkig gaf de vrouw geen sjoege, sterker: zij geneerde zich voor het complot waar ze in werd betrokken.
‘Hallo, jongen,’ opende de vader het gesprek met zijn zoon, ‘hoe is het met je? Heb je een fijne dag gehad? Vertel eens, wat heb je allemaal gedaan?’
De jongen vertelde.
De vader knikte.
Al doende deed hij zijn uiterste best het oogcontact met de vrouw tegenover hem in stand te houden, maar zij maakte van haar lege glas gebruik om een serveerster te wenken. Voor de vorm glimlachte ze de man wel even aanmoedigend toe, maar daar hield ze het bij.
‘Je hebt al gegeten? O ja, je moeder is er natuurlijk niet vanavond. Nee, vent, wij zien elkaar zondag pas. Heb je nog niks gedaan deze week? O, je hebt gezwommen met Nico. Was het leuk? Wat heb je gegeten? Lekker zeg, pizza, heerlijk. Ik dacht dat je moeder je ergens mee naartoe zou nemen. Niet gelukt? Ze heeft het te druk? Nou ja, dan gaan wij toch zondag ergens heen. Ik zal wel wat bedenken.’
De man voerde het gesprek met veel volume en hoe langer het duurde, hoe moeilijker de vrouw het begon te krijgen. Ze haatte de man om de toon die hij tegen het kind aansloeg, en ze haatte hem omdat hij zo in zijn nopjes was met zichzelf. Maar ze wist er ook niet goed raad mee: wat deed hij nou eigenlijk verkeerd, wat was er mis mee dat hij een goede vader wilde zijn?
Ze dronk van haar wijn.
‘Nou, jongen, niet te laat naar bed, hè, vanavond. Wat is er op televisie? Oké, maar daarna onder de wol, hè. Dan is het snel zondag. Ja, ik ook. Tot zondag dan maar, hè, grote vent van me.’ De man verbrak de verbinding en legde zijn telefoon weer naast de asbak. Hij zuchtte, en glimlachte, en leek te verwachten dat de vrouw tegenover hem haar hand nu even op de zijne zou leggen – zo’n moment was het.
En verdomd, ze deed het nog ook.