Herfst

 

 

 

 

 

 

In alle vroegte kwam ik de boer tegen op de lange, rechte weg naar de heuvel van onze nederzetting. Hij droeg een modderige parka, een leren hoedje en rubberlaarzen en ik een korte broek en slippers; hij inspecteerde zijn velden, ik liet de hond uit. We spraken elkaar kort, over het weer dat was omgeslagen.

‘Ça bascule vers l’automne,’ zei de boer, met een ondeugende glinstering in zijn ogen.

Ik had geen zin in de herfst en begon over het weerbericht dat een retour van zomerse waarden beloofde, maar de boer keek met een kennersblik naar de heuvels om ons heen en de zware wolken die erboven hingen en schudde het hoekige hoofd.

‘C’est fini,’ zei hij. Het klonk beslist en vrolijk en ik wist niet wat ik ertegen in moest brengen.

‘Allez,’ zei de boer nadat we een tijdje zwijgend in de verte hadden gestaard. Hij zette zich weer in beweging.

Ik ook.

Thuis kon ik de verleiding niet weerstaan en deed ik de radio aan om naar de Wereldomroep te luisteren. Altijd een gevaarlijk moment, weet ik uit ervaring.

Laat je Nederland eenmaal toe in je buitenlandse omgeving, dan wil je na een tijdje zo snel mogelijk naar huis om met eigen ogen vast te stellen of het werkelijk allemaal zo lullig is.

Tot nu toe had ik het vaderland op afstand weten te houden, geen oude Telegraaf ingekeken, geen telefoongesprek gevoerd, niets, maar nu kreeg ik voor straf meteen de ophokplicht voorgeschoteld – het eerste woord dat in de ether passeerde.

Ophokplicht.

Niet gewend aan Nederlandse verhoudingen, duurde het een tijdje voor het tot me doordrong wat er precies werd bedoeld, en daarna probeerde ik me te herinneren of het tijdens de vorige pluimveecrisis ook al had bestaan – niet de plicht tot ophokken, maar het woord als zodanig: de ophokplicht.

Ik kwam er niet uit, en bracht de radio tot zwijgen toen een hobbyboer aan het woord kwam. Hij was tégen de ophokplicht, of misschien juist een voorstander, het kon me geen moer schelen. Een land met hobbyboeren is geen land.

Buiten regende het intussen, en er stond een straffe wind die de bladeren van de oude eik op het erf blies. Met die ophokplicht tussen de oren voelde ik me zelf ook behoorlijk herfstig worden – mede vanwege die korte broek die toch echt niet meer kon. Het was tijd om in actie te komen.

Ik dacht aan de woorden van de boer, ‘ça bascule vers l’automne’, en ik ging op zoek naar het woordenboek om eens uit te zoeken wat dat basculer nou precies betekende: het leek me dat het óf een langzaam rollen was, een bedaarde glijvlucht naar barre tijden, óf het begin van een bolderende, helterskelterende, woeste neergang, en ik hoopte natuurlijk het eerste, al zag het er niet zo uit. Het woordenboek was nergens te vinden.

De motorzaag wél; die lag gewoon op zijn vaste plank in de schuur te wachten en even later had ik hem aan de praat en kon ik hout gaan zagen voor de open haard. Al doende vervluchtigden de herinneringen aan de zomer die mooi en heet en gelukkig was geweest; eergisteren nog volop aanwezig en nu al zo ver weg.