En hoe zit het nu met het boek zelf? Van alle populaire media is het waarschijnlijk het medium dat het best bestand is gebleken tegen de invloed van het internet. Uitgeverijen van boeken hebben wel wat verlies geleden door de komst van het scherm, maar de vorm van het boek zelf is niet veel veranderd. Een lange reeks gedrukte bladzijden tussen twee stevige omslagen is door de eeuwen heen een behoorlijk robuuste technologie gebleken, die het al meer dan een half millennium heeft volgehouden.

Het is makkelijk te begrijpen waarom boeken de sprong naar het digitale tijdperk maar moeilijk kunnen maken. Er is geen groot verschil tussen een computerscherm en een televisiescherm, en de geluiden die uit een radio komen verschillen weinig van de geluiden uit een computer. Maar als middel om te lezen blijft het boek een paar onweerstaanbare voordelen houden boven de computer. Zo kun je een boek meenemen naar het strand zonder dat je je zorgen hoeft te maken dat er zand in komt. Je kunt het mee naar bed nemen zonder dat je bang hoeft te zijn dat het op de grond valt wanneer je indut. Je kunt er koffie op morsen. Je kunt erop zitten. Je kunt het omgekeerd en open op tafel leggen zodat je een paar dagen later weer op de juiste bladzijde verder kunt lezen. En je hoeft je nooit af te vragen of er ergens een stopcontact in de buurt is om batterijen op te laden.

Ook de leeservaring lijkt beter bij een boek: woorden in zwarte inkt op een witte bladzijde zijn makkelijker te lezen dan woorden die uit pixels op een verlicht scherm bestaan. Je kunt honderden gedrukte bladzijden lezen zonder dat je ogen last krijgen van de vermoeidheid die vaak optreedt bij het lezen van een korte tekst op een scherm. Door een boek bladeren is eenvoudiger en, zoals softwareprogrammeurs zeggen, meer intuïtief. Je kunt sneller en flexibeler door echte pagina’s navigeren dan door virtuele. Bovendien kun je aantekeningen maken in de kantlijn en passages aanstrepen die je ontroeren of inspireren. Je kunt het zelfs door de auteur laten signeren. Wanneer je een boek uit hebt, kun je het een mooi plaatsje geven in de boekenkast of het uitlenen aan een vriend.

Ondanks de jaren durende hype zijn maar weinig mensen geinteresseerd geraakt in e-books. Gezien het gemak en het plezier waarmee je ouderwetse boeken kunt kopen en lezen, lijkt het nogal zinloos om een paar honderd euro te investeren in een e-reader. Maar ook boeken zullen niet helemaal ontkomen aan de digitale mediarevolutie. De financiële voordelen van digitale productie en verspreiding – geen hoge kosten voor inkt en papier en voor het drukken, geen vervoer van zware dozen met vrachtauto’s, geen verliezen in geval van onverkochte exemplaren – zijn even verleidelijk voor uitgeverijen en boekdistributeurs als voor andere mediabedrijven. En de lagere kosten vertalen zich in lagere prijzen. Het is niet ongewoon dat een e-book de helft goedkoper is dan de gedrukte versie, deels door subsidie van de e-readerfabrikanten. Die scherpe kortingen vormen een belangrijke prikkel voor mensen om over te stappen van papier naar pixels.

Ook zijn de e-readers de laatste jaren sterk in kwaliteit verbeterd. De voordelen van traditionele boeken zijn niet meer zo overtuigend als een paar jaar geleden. Dankzij hogeresolutieschermen, gemaakt van materialen als Vizplex, dat ontwikkeld werd door het bedrijf E Ink uit Massachusetts, kan de helderheid van een digitale tekst nu bijna wedijveren met die van een gedrukte. De meest recente e-readers hebben geen tegenlicht nodig, zodat je ze in de zon kunt gebruiken en je ogen veel minder belast raken. Bovendien zijn de functies verbeterd waardoor het veel makkelijker is om van bladzij naar bladzij te klikken, bookmarks toe te voegen, tekst te highlighten en zelfs aantekeningen in de kantlijn te krabbelen. Mensen met slechte ogen kunnen de lettergrootte aanpassen, wat je niet bij gedrukte boeken kunt doen. En terwijl de prijzen voor computergeheugens omlaag zijn gegaan, is de capaciteit van de e-readers gestegen. Je kunt er nu honderden boeken op zetten. Net zoals een iPod de hele inhoud van een gemiddelde muziekcollectie kan bevatten, kan in een ebook tegenwoordig een complete persoonlijke bibliotheek worden opgeslagen.

Hoewel de verkoop van e-books nog maar een fractie bedraagt van het totaal aantal verkochte boeken, stijgt hij veel harder dan die van de papieren exemplaren. Begin 2009 maakte Amazon. com bekend dat van de 275.000 boeken die het bedrijf verkocht had de e-books 35 procent van de totale verkopen uitmaken. Dat betekent een scherpe stijging in vergelijking met het jaar daarvoor, toen het digitale aandeel minder dan 10 procent bedroeg. De verkoop van e-readers, die lang stagneerde, stijgt nu heel snel, van een miljoen exemplaren in 2008 tot naar schatting twaalf miljoen in 2010.1 Zoals Brad Stone en Motoko Rich van The New York Times onlangs constateerden: ‘Het e-book heeft vaste voet aan de grond gekregen.’2

Een van de populairdere nieuwe e-readers is Amazons eigen Kindle. Het apparaat, dat in 2007 met veel tamtam werd geïntroduceerd, is voorzien van de laatste schermtechnologieën en leesfuncties en heeft ook een compleet toetsenbord. Maar er is nog iets wat zijn aantrekkingskracht sterk vergroot: de Kindle heeft een ingebouwde, altijd toegankelijke draadloze internetverbinding. De kosten voor de verbinding zijn bij de prijs van de Kindle inbegrepen, dus je hebt geen apart abonnement nodig. Zo kun je, hoe verrassend, direct je boeken bij Amazon aanschaffen en downloaden. Maar je kunt er ook digitale kranten en tijdschriften mee lezen, blogs scannen, dingen opzoeken via Google, naar mp3’s luisteren en via een speciale browser op andere websites surfen. De meest ingrijpende eigenschap van de Kindle, wat betreft de toekomst van het boek tenminste, is de opname van links in de gepresenteerde tekst. De Kindle maakt woorden van een boek tot een hypertekst. Je kunt een woord of een zin aanklikken om vervolgens terecht te komen op een bladzijde van een woordenboek, een artikel op Wikipedia of een lijst met zoekresultaten van Google.

De Kindle is een voorbode van een tijdperk met e-readers. Veel van zijn technische snufjes en zelfs zijn software zijn al verwerkt in iPhones en pc’s, zodat de e-reader niet langer een gespecialiseerd en duur apparaat is, maar een van de vele goedkope toepassingen van Turings ‘universele machine’. Voor de toekomst van het boek is de Kindle minder goed nieuws. In een artikel in Newsweek uit 2009 was de eens zo sceptische journalist Jacob Weisberg laaiend enthousiast over de Kindle. Hij noemde het apparaat ‘een machine die een culturele revolutie markeert waarin het lezen en het gedrukte woord gescheiden worden’. Wat de Kindle ons duidelijk maakt, zo ging hij verder, is ‘dat gedrukte boeken, de belangrijkste artefacten van de menselijke beschaving, net als kranten en tijdschriften hun beste tijd hebben gehad’.3 Charles McGrath, voormalig redacteur van The New York Times Book Review, is niet minder enthousiast over de Kindle. Hij noemt het een ‘verleidelijk apparaatje’, een ‘voorloper’ van wat het boek en het lezen te wachten staat. ‘Het is verbazingwekkend hoe snel je toegeeft aan het gemak van de Kindle en hoe weinig je al die aantrekkelijke dingen als typografie en ontwerp mist wanneer ze eenmaal verdwenen zijn,’ aldus McGrath. Hoewel hij niet denkt dat gedrukte boeken snel zullen verdwijnen, meent hij wel dat ‘we ons in de toekomst zullen omringen met boeken als een soort nostalgische herinneringen aan wat het lezen ooit was’.4

Wat zal dat betekenen voor de manier waarop we lezen? L. Gordon Crovitz, van The Wall Street Journal, denkt dat gebruiksvriendelijke e-readers zoals Kindle ‘ons kunnen helpen onze aandachtsspanne terug te krijgen en datgene op te rekken wat boeken geweldig maakt: woorden en hun betekenis’.5 Daar zouden literatuurliefhebbers het graag mee eens zijn. Maar dat lijkt wishful thinking. Crovitz is in de val getrapt waar McLuhan ons voor waarschuwde: hij ziet niet dat een verandering in de vorm van een medium ook een verandering van de inhoud betekent. ‘E-books moeten meer zijn dan gedrukte boeken die in elektronische vorm aangeleverd worden,’ aldus een van de topmannen van HarperStudio, onderdeel van de grote uitgeverij HarperCollins. ‘We moeten de voordelen van het medium benutten en iets dynamisch creëren om de leeservaring te vergroten. Ik wil links en achtergrondinformatie, videofilmpjes, gesprekken en andere extra’s.’6 Zodra je een boek volstopt met links en het verbindt met het web – zodra je het boek ‘uitbreidt’ en het ‘dynamisch’ maakt – verander je wat het is en verander je ook de leeservaring. Een e-book is net zo min een boek als een onlinekrant een krant is.

Al snel nadat de schrijver Steven Johnson e-books begon te lezen op zijn nieuwe Kindle, besefte hij dat de ‘verschuiving van het boek naar het digitale rijk niet zomaar een kwestie was van de vervanging van inkt door pixels, maar waarschijnlijk verregaande invloed zou hebben op de manier waarop we boeken lezen, schrijven en verkopen’. Hij was opgetogen over de mogelijkheden van de Kindle om het ‘universum van het boek’ uit te breiden en om boeken even makkelijk doorzoekbaar te maken als internetpagina’s. Maar het digitale apparaat boezemde hem ook vrees in. ‘Ik ben bang dat een van de grootste genoegens van het lezen van een boek – de totale onderdompeling in een ander universum of in de ideeënwereld van de schrijver – onder druk komt te staan. We gaan wellicht boeken lezen zoals we in toenemende mate tijdschriften en kranten lezen: een beetje hier en een beetje daar.’7

Christine Rosen van het Ethics and Public Policy Center in Washington schreef onlangs over haar ervaringen met het lezen van de roman Nicholas Nickleby van Dickens op haar Kindle. Haar verhaal onderstreept de zorgen van Johnson. ‘Hoewel ik in het begin lichtelijk gedesoriënteerd was, raakte ik snel gewend aan het scherm en kon steeds beter overweg met de scrollfunctie en de knoppen om de bladzijden om te slaan. Toch waren mijn ogen rusteloos en sprongen heen en weer zoals ze dat doen als ik langere tijd op de computer probeer te lezen. Ik was steeds afgeleid. Ik keek wat Wikipedia over Dickens te melden had en dwaalde onmiddellijk af op het internet omdat ik een link volgde over een kort verhaal van Dickens getiteld ‘Mugby Junction’. Twintig minuten later was ik nog steeds niet teruggekeerd naar het lezen van Nickleby op de Kindle.’8

De worsteling van Rosen doet sterk denken aan wat de historicus David Bell doormaakte in 2005 toen hij op internet een nieuw e-book las, getiteld The Genesis of Napoleontic Propaganda. Hij beschreef zijn ervaringen in een artikel in New Republic: ‘Een paar klikken met de muis en de tekst verschijnt keurig op mijn scherm. Ik begin te lezen, maar hoewel het boek goed geschreven en informatief is, vind ik het opvallend lastig me te concentreren. Ik scroll achteruit en vooruit, zoek naar sleutelwoorden en onderbreek het lezen vaker dan anders om koffie in te schenken, mijn e-mail te checken, het nieuws te bekijken, en allerlei papieren te ordenen in mijn bureaula. Uiteindelijk worstel ik mij door het boek heen en ben ik blij dat ik het uit heb. Maar een week later kan ik mij er met moeite iets van herinneren.’9

Wanneer een gedrukt boek – of het nu een recent gepubliceerd wetenschappelijk werk of een tweehonderd jaar oude Victoriaanse roman is – overgebracht wordt op een elektronisch apparaat dat verbonden is met internet, verandert het in iets wat erg veel lijkt op een website. De woorden worden verpakt in de gebruikelijke afleidende dingen van het net. De links en andere digitale foefjes slingeren de lezer van links naar rechts. Het boek verliest zijn ‘scherpe randen’, zoals de overleden schrijver John Updike het noemde, en lost op in het wervelende water van het web.10 Het lineaire karakter van het boek verdwijnt, samen met de kalme concentratie die het stimuleert bij de lezer. De hightechsnufjes van apparaten als de Kindle en Apple’s nieuwe iPad zorgen er wellicht voor dat we e-books gaan lezen, maar de manier waarop zal erg verschillen van die waarop we gedrukte versies tot ons nemen.

Veranderingen in de manier van lezen zullen ook leiden tot veranderingen in de manier van schrijven, omdat schrijvers en hun uitgevers zich aanpassen aan de nieuwe gewoonten en verwachtingen van hun lezers. Een treffend voorbeeld van dit proces zien we al in Japan. In 2001 begonnen jonge Japanse vrouwen samen verhalen te schrijven op hun mobieltjes in de vorm van een reeks sms’jes, die ze vervolgens op de website Maho no i-rando plaatsten. Daar werden ze door andere mensen gelezen en becommentarieerd. De verhalen groeiden uit tot ‘mobieltjesromans’ die steeds populairder werden. Sommige werden door miljoenen lezers online verslonden. Uitgevers zaten niet stil en begonnen de mobieltjesromans uit te geven in boekvorm. Tegen het einde van de jaren nul domineerden ze de bestsellerlijsten. De drie best verkochte Japanse romans in 2007 waren oorspronkelijk allemaal geschreven op mobiele telefoons.

De vorm van deze romans verraadt hun afkomst. Volgens de journalist Norimitsu Onishi zijn het ‘voornamelijk liefdesverhalen, geschreven in korte zinnen die typerend zijn voor sms’jes, maar een plot of karakterontwikkeling, zoals je die in een traditionele roman vindt, is meestal ver te zoeken’. Een van de populairste schrijfsters van mobieltjesromans gaat schuil achter de naam Rin. De 21-jarige verklaarde tegenover Onishi waarom jonge lezers niet langer traditionele romans lezen. ‘Ze willen geen werken van beroepsschrijvers, omdat hun zinnen onbegrijpelijk zijn, hun uitdrukkingen bewust gekunsteld en hun verhalen te ver van hen af staan.’11 De populariteit van de mobieltjesromans zal wellicht nooit verder reiken dan Japan, een land dat vaker bijzondere rages kent. Maar het laat wel zien hoe veranderingen in leesgedrag onvermijdelijk aanzetten tot veranderingen in schrijfgedrag.

Een ander teken van de invloed van het web op het schrijven van boeken stamt uit 2009 toen O’Reilly Media, een Amerikaanse uitgeverij van technische publicaties, een boek uitbracht over Twitter. Dit was samengesteld met Microsofts powerpointsoftware, en kwam zowel in een gedrukte als in een elektronische editie op de markt. ‘ We zijn allang bezig met de vraag in hoeverre het onlinemedium invloed heeft op uiterlijk, verhaallijn en structuur van het boek,’ zei topman Tim O’Reilly bij de presentatie. ‘De meeste boeken zijn nog steeds opgebouwd volgens het oude model, waarbij een doorlopende verhaallijn de basis vormt. Hier hebben we een webachtig model toegepast, bestaande uit losse pagina’s die allemaal afzonderlijk gelezen kunnen worden (of ten hoogste in groepjes van twee of drie).’ Die ‘modulaire opbouw’ is volgens O’Reilly een afspiegeling van de veranderingen in leesgedrag, waarbij mensen zich hebben aangepast aan onlinetekst. Het web ‘biedt talloze lessen over hoe boeken moeten veranderen wanneer ze online gezet worden’.12

Sommige veranderingen in de manier waarop boeken worden geschreven en gepresenteerd zullen ingrijpend zijn. Ten minste één grote uitgever, Simon & Schuster, is al begonnen met het uitgeven van e-books waarin videofilmpjes zijn ingebed in de virtuele pagina’s. Deze hybride boeken heten veelzeggend ‘vooks’ (video books). Andere bedrijven zijn bezig met vergelijkbare experimenten. ‘Iedereen denkt na over de vraag hoe we in de eenentwintigste eeuw boeken en informatie het best kunnen samenvoegen,’ zei Judith Curr van Simon & Schuster toen ze uitlegde waarom de uitgeverij met vooks bezig was. ‘Je teksten kunnen eenvoudig niet langer lineair zijn.’13

Andere veranderingen in vorm en inhoud zullen subtieler zijn en zich langzaam ontwikkelen. Naarmate meer lezers boeken ontdekken, via onlinezoekopdrachten bijvoorbeeld, zullen schrijvers een groeiende druk ervaren om hun woordgebruik aan te passen aan zoekmachines, zoals bloggers en andere schrijvers op het web dat al routinematig doen. Steven Johnson schetst een beeld van de mogelijke gevolgen: ‘Schrijvers en uitgevers zullen gaan nadenken over hoe hoog individuele pagina’s of hoofdstukken zullen scoren in de ranking van Google. Ze zullen bepaalde fragmenten een beetje bijwerken in de hoop dat ze een gestage stroom bezoekers trekken. Losse alinea’s zullen vergezeld gaan van beschrijvende tags om potentiële zoekers de weg te wijzen; hoofdstuktitels zullen getest worden om te kijken hoe goed ze het doen in de ranking.’14

Veel trendwatchers denken dat het slechts een kwestie van tijd is voordat social-networkfuncties geïntegreerd worden in digitale boeken, zodat het lezen een soort teamsport wordt. We zullen chatten en virtuele berichten versturen terwijl we een elektronische tekst doornemen. We zullen ons abonneren op diensten die automatisch onze e-books updaten met commentaren en wijzigingen van medelezers. ‘Over niet al te lange tijd zullen boeken letterlijk discussies bevatten, zowel “live chats” als asynchrone uitwisselingen van commentaren. Je zult kunnen zien wie dat boek nog meer aan het lezen zijn en met hen in debat kunnen gaan,’ aldus Ben Vershbow van het Institute for the Future of the Book, een onderdeel van het Annenberg Center for Communication.15 In een veelbesproken artikel voorzag de wetenschapsjournalist Kevin Kelly zelfs dat we online knip-en-plakfeestjes zouden gaan organiseren. We zullen nieuwe boeken in elkaar flansen uit brokstukken van oude. ‘Wanneer boeken eenmaal gedigitaliseerd zijn,’ schreef hij, ‘kun je ze uit elkaar halen, zodat je losse pagina’s hebt en nog verder, zodat je flarden van een pagina overhoudt. Deze fragmenten zullen geremixt worden tot nieuwe boeken, die daarna gepubliceerd en uitgewisseld worden via het publieke domein.’16

Misschien dat dit scenario geen werkelijkheid wordt, maar het lijkt onvermijdelijk dat de neiging van het web om alle media te veranderen in social media van grote invloed zal zijn op ons lees- en schrijfgedrag en dus op de taal zelf. Toen eeuwen geleden de vorm van het boek zich aanpaste aan het ‘stille lezen’, bleek een van de belangrijkste gevolgen de ontwikkeling van het afgezonderde schrijven. Schrijvers rekenden op aandachtige, intellectueel en emotioneel betrokken lezers die uiteindelijk zouden komen en dankbaar zouden zijn. Ze lieten al snel de taal van alledag achter zich en begonnen literaire vormen te onderzoeken die grotendeels alleen op papier konden floreren. Deze nieuwe vrijheid van de persoonlijk schrijvende auteur leidde, zoals we hebben gezien, tot een stortvloed aan experimenten die de woordenschat en de syntaxis van taal uitbreidden en die de wendbaarheid en uitdrukkingskracht van de taal vergrootten. Nu de context van het lezen wederom verandert, nu van de intieme pagina naar het gemeenschappelijke scherm, zullen schrijvers zich opnieuw aanpassen. Ze zullen steeds vaker hun werk afstemmen op een milieu dat de essayist Caleb Crain omschrijft als groupiness, een milieu waarin mensen eerder lezen ‘vanwege het gevoel erbij te horen’ dan omdat ze hun kennis willen vergroten of zich willen vermaken.17 Naarmate sociale belangen zwaarder wegen dan literaire, lijken schrijvers gedoemd virtuositeit en experimenten in te ruilen voor een karakterloze maar onmiddellijk toegankelijke stijl. Schrijven wordt een middel om gebabbel vast te leggen.

De tijdelijke aard van de digitale tekst zal waarschijnlijk ook de schrijfstijl beïnvloeden. Een gedrukt boek is een object dat af is. Als de woorden eenmaal op de bladzijden zijn gedrukt, zijn ze onuitwisbaar. Juist het feit dat het boek een afsluiting is van een lang proces heeft bij de beste en meest consciëntieuze schrijvers en uitgevers een verlangen naar perfectie losgemaakt, een verlangen om te schrijven met het oog op de eeuwigheid. Elektronische teksten staan niet vast. Op de digitale markt is publiceren een continu proces in plaats van een losse gebeurtenis, en teksten kunnen tot in het oneindige herzien en verbeterd worden. Zelfs nadat een e-book gedownload is op een apparaat dat met het net verbonden is, kan het makkelijk en automatisch geüpdatet worden – net zoals softwareprogramma’s dagelijks bijgewerkt worden.18 Het lijkt erop dat, nu er een eind komt aan het gesloten karakter van het boek, de houding van de schrijver ten opzichte van zijn werk op den duur ook zal veranderen. De druk om een volmaakt resultaat af te leveren zal afnemen, samen met de artistieke perfectie die het gevolg was van deze druk. Om te zien hoe veranderingen in houdingen en vooronderstellingen van de schrijver uiteindelijk van grote invloed kunnen zijn op wat hij schrijft, hoeven we alleen maar te kijken naar de geschiedenis van het corresponderen. Een persoonlijke brief uit pakweg de negentiende eeuw lijkt weinig op een persoonlijke e-mail of sms’je van vandaag. Onze voorkeur voor het informele en het directe heeft geleid tot een verarming van uitdrukkingskracht en een verminderde welbespraaktheid.19

Ongetwijfeld zullen de mogelijkheid tot verbinding en andere eigenschappen van e-books nieuwe genoegens opleveren. Misschien zullen we de digitalisering zelfs, zoals Kelly suggereert, als een bevrijding ervaren, als een manier om de tekst los te maken van de pagina. Maar de prijs die we ervoor betalen is een verdere verzwakking, of zelfs een totale verwijdering, van de intieme intellectuele band tussen de solitaire schrijver en de solitaire lezer. Het diepe lezen, dat populair werd na Gutenbergs uitvinding en waarbij ‘de stilte deel was van de betekenis, deel van de geest’, zal verder worden uitgehold en naar alle waarschijnlijkheid het domein worden van een slinkende elite. We zullen met andere woorden terugkeren naar de historische standaard. In 2005 schreven een paar Amerikaanse professoren hierover in het blad Annual Review of Sociology: ‘De recente veranderingen in ons leesgedrag tonen aan dat het tijdperk van het massale lezen van boeken een korte periode van afwijkend gedrag betekende binnen onze intellectuele geschiedenis. We zien nu dat een dergelijke vorm van lezen weer terugkeert naar zijn vroegere sociale basis: een zichzelf in stand houdende minderheid die we de lezende klasse zullen noemen. Het blijft de vraag of deze lezende klasse de macht en het prestige zal hebben die we associëren met een zeldzame vorm van cultuurgoed, of dat ze gezien zal worden als een verzameling excentrieke beoefenaars van een steeds mysterieuzere hobby.’20

Toen Jeff Bezos, topman van Amazon, de Kindle introduceerde, klopte hij zichzelf op de borst. ‘Het is behoorlijk ambitieus om iets wat zo ontwikkeld is als een boek te verbeteren, en misschien zelfs de manier waarop mensen lezen te veranderen.’21 Dat woord ‘misschien’ is overbodig. De manier waarop mensen lezen – en schrijven – is al veranderd door het net, en de veranderingen zullen doorgaan terwijl langzaam maar zeker de woorden uit de gedrukte bladzijde getrokken worden en ingebed raken in de ‘ecologie van de onderbrekingstechnologieën’.

Deskundigen hebben meer dan eens het boek dood verklaard. Aan het begin van de negentiende eeuw waren kranten zo populair – alleen al in Londen werden er meer dan honderd uitgegeven – dat veel mensen dachten dat boeken hun langste tijd gehad hadden. Hoe konden ze concurreren met de actualiteit van het dagblad? ‘Vóór het eind van deze eeuw zal alles wat gedrukt wordt, al het menselijk denken, bestaan uit journalistiek,’ verklaarde de Franse dichter en politicus Alphonse de Lamartine in 1831. ‘Het denken zal zich met de snelheid van het licht over de wereld verspreiden. Alles wordt onmiddellijk bedacht, geschreven en begrepen. Het zal de aarde bedekken van de ene pool tot de andere – onverwacht, bliksemsnel, brandend met het vuur van de ziel waaraan het is ontsproten. Dit wordt de heerschappij van het menselijke woord in al zijn volheid. Gedachten zullen niet de tijd hebben om te rijpen, om zich opeen te hopen in de vorm van een boek – het boek zal te laat komen. Het enige boek dat vanaf vandaag nog mogelijk is, is een krant.’22

Lamartine had ongelijk. Aan het eind van de eeuw bestonden er naast kranten nog steeds boeken. Maar er dreigde alweer nieuw gevaar: Thomas Edisons fonograaf. Het leek waarschijnlijk, althans voor de intelligentsia, dat mensen spoedig literatuur zouden beluisteren in plaats van lezen. In een artikel uit 1889 in de Atlantic Monthly voorspelde Philip Hubert dat veel boeken en verhalen nooit in drukvorm zouden verschijnen. ‘Zij zullen als fonogrammen tot de lezers, of beter, de hoorders, komen.’ De fonograaf, die destijds zowel geluid kon opnemen als weergeven, beloofde ook ‘de typemachine te verslaan’ als middel om proza te produceren, schreef Hubert.23 In datzelfde jaar voorspelde de futurist Edward Bellamy in een artikel in Harper’s dat mensen zouden gaan lezen ‘met de ogen dicht’. Ze zouden een kleine audiospeler, een zogenoemde indispensable bij zich hebben, waarop alle boeken, kranten en tijdschriften stonden. Moeders, schreef Bellamy, ‘ hoeven niet meer bang te zijn dat ze hees worden omdat ze hun kinderen op regenachtige dagen steeds moeten voorlezen zodat die geen kattenkwaad uithalen’. De kinderen zouden allemaal hun eigen audiospeler hebben.24

Vijf jaar later leek Scribner’s Magazine het boek de genadeslag toe te brengen met het artikel ‘The End of Books’, geschreven door Octave Uzanne, een eminente Franse schrijver en uitgever. ‘Wat is mijn mening over het lot van boeken, mijn lieve vrienden?’ schreef hij. ‘Ik geloof niet (de vooruitgang op het gebied van elektriciteit en mechanisatie verbiedt mij te geloven) dat Gutenbergs uitvinding een ander lot is beschoren dan dat ze vroeg of laat in onbruik raakt als middel om de producten van onze geest te interpreteren. De boekdrukkunst, een wat ouderwets proces dat als een despoot de geest van de mens eeuwenlang heeft beheerst, zal vervangen worden door de fonografie, en bibliotheken door fonografotheken. We zullen een terugkeer zien naar de voordrachtskunst, omdat vertellers de plaats innemen van schrijvers. Wanneer de dames het hebben over een succesvolle auteur zullen ze niet meer zeggen: “Wat een charmante schrijver!” Nee, trillend van emotie zullen ze zuchten: “O, wat brengt de stem van deze verteller mij in vervoering.”’25

Het boek overleefde de fonograaf, net zoals het de krant had overleefd. Het luisteren kwam niet in de plaats van het lezen. Edisons uitvinding werd voornamelijk gebruikt voor het afspelen van muziek en niet voor het declameren van poëzie en proza. En in de twintigste eeuw zou het boek opnieuw een reeks schijnbaar dodelijke bedreigingen overleven: de film, de radio en de tv. Vandaag de dag zijn boeken nog steeds een alledaags verschijnsel en er is alle reden om aan te nemen dat gedrukte werken nog jarenlang in redelijke aantallen geproduceerd en gelezen blijven worden. Het zal lang duren voordat fysieke boeken echt in onbruik raken. Toch verandert de onverminderde aanwezigheid van de codex niets aan het feit dat boeken en het lezen ervan, althans zoals we die dingen in het verleden geformuleerd hebben, in een cultureel schemergebied verkeren. We besteden met z’n allen steeds minder tijd aan het lezen van gedrukte woorden en zelfs als we ze lezen, doen we dat in de drukke schaduw van het internet. In 1997 schreef literatuurcriticus George Steiner: ‘We zijn reeds vervreemd van de stiltes, de kunst van de concentratie en het memoriseren, en de luxe van tijd die een noodzakelijke voorwaarde is voor het “lezen op hoger niveau”. Maar deze aderlatingen zijn niets vergeleken bij wat ons te wachten staat in the brave new world of the electronic.’26 Vijftig jaar geleden konden we misschien beweren nog altijd in het gedrukte tijdperk te leven. Nu niet meer.

Sommige denkers verwelkomen de ondergang van het boek en van de literaire geest die het kweekte. Pedagoog Mark Federman, onderzoeker aan de Universiteit van Toronto, hield pas een toespraak voor een groep docenten. Daarin bestempelde hij geletterdheid in de traditionele betekenis van het woord als ‘niets anders dan een vreemd begrip, een esthetische vorm die even relevant is voor wezenlijke pedagogische vraagstukken als voor gereciteerde poëzie’. Geletterdheid, zei hij, ‘heeft wel een bepaalde waarde, maar is beslist niet langer het fundament van de maatschappij. Voor zowel docenten als studenten is de tijd aangebroken om de lineaire en hiërarchische wereld van het boek te verlaten en de wereld van het net te betreden, die draait om alomtegenwoordige verbinding en nabijheid, en waarin het ontdekken van onverwachte betekenissen binnen constant bewegende contexten de belangrijkste vaardigheid is.’27

Clay Shirky, deskundige op het gebied van digitale media en verbonden aan de Universiteit van New York, blogde in 2008 dat we niet te lang stil moeten blijven staan bij het verlies van het ‘diepe lezen’ omdat dat altijd al overschat was. ‘Niemand leest Oorlog en vrede,’ schreef hij, waarbij hij Tolstojs epos uitkoos als hét voorbeeld van hoge literatuur. ‘Het is te dik en niet zo boeiend. Mensen zijn in toenemende mate tot de conclusie gekomen dat het lezen van Tolstojs meesterwerk in feite tijdverspilling is.’ Hetzelfde geldt voor Prousts Op zoek naar de verloren tijd en andere romans die tot op heden beschouwd werden als ‘Zeer Belangrijk om een vage reden’, beweert Shirky. Sterker, we hebben ‘al die jaren zonder grond’ het werk van schrijvers als Tolstoj en Proust de hemel in geprezen. Onze oude literaire gewoontes ‘waren simpelweg een neveneffect van leven in een omgeving met armoedige toegang’.28 Nu het net ons overvloedige ‘toegang’ biedt, kunnen we, volgens Shirky, die oude gewoontes eindelijk laten varen.

Dergelijke uitspraken lijken iets te gechargeerd om helemaal serieus te nemen. Ze passen bij de excentrieke houding die de anti-intellectuele vleugel van de academische wereld typeert. Maar we kunnen de zaak ook op een andere manier bekijken. Federman, Shirky en geestverwanten vormen misschien wel de voorhoede van een postliteraire intellectuele generatie, voor wie het scherm altijd een belangijkere informatiebron is geweest dan het boek. Alberto Manguel schreef eerder: ‘Er is een onoverbrugbare kloof tussen het boek dat is bestempeld als een klassieker, en hetzelfde boek dat we ons eigen hebben gemaakt door ons instinct, onze emoties en ons verstand. In dat laatste geval heeft het ons pijn en vreugde bezorgd en hebben we het vertaald naar onze eigen ervaring. En hoewel het boek al vele leesronden heeft doorstaan voor het in onze handen terechtkomt, worden wij in essentie de eerste lezers.’29 Wanneer het ons aan tijd of belangstelling ontbreekt of wanneer we niet beschikken over de gave om een literair werk te ‘bewonen’, het ons eigen te maken op de manier zoals Manguel beschrijft, dan vinden we natuurlijk dat Tolstojs meesterwerk ‘te dik is en niet zo boeiend’.

Het is verleidelijk om de mensen die beweren dat de waarde van een literaire geest altijd overschat is, te negeren, maar daar zouden we geen goed aan doen. Hun argumenten zijn namelijk een belangrijk teken van de fundamentele verschuiving in de maatschappelijke houding tegenover intellectuele verrichtingen. Hun woorden maken het voor veel mensen bovendien een stuk makkelijker om die verschuiving te rechtvaardigen – om zichzelf ervan te overtuigen dat het surfen op het web een geschikte, zelfs superieure vervanging is van het diepe lezen en van andere vormen van stil, aandachtig denken. Door te beweren dat boeken archaïsch en overbodig zijn, leveren Federman en Shirky het intellectuele alibi voor weldenkende mensen om lekker achterover te leunen in de permanente staat van afleiding die typerend is voor het onlineleven.

Ons verlangen naar snel bewegende, caleidoscopische afleiding gaat verder terug dan de uitvinding van het world wide web. Het bestaat en groeit al tientallen jaren, aangezien het leven thuis en op het werk steeds jachtiger is geworden en de radio en tv ons hebben voorzien van een overdaad aan programma’s, berichten en reclames. Hoewel het internet in veel opzichten radicaal verschilt van de traditionele media, is het ook een voortzetting van de intellectuele en sociale trends die opkwamen met de elektrische media van de twintigste eeuw en die sindsdien ons leven en onze gedachten gevormd hebben. Er zijn steeds meer dingen bijgekomen die ons afleiding bezorgen. Maar er is nog nooit een medium geweest als het internet, dat erop gericht is onze aandacht zo sterk te versnipperen.

In zijn boek Scrolling Forward geeft David Levy een verslag van een vergadering die hij bijwoonde in het beroemde Palo Alto Research Center van Xerox. Het was halverwege de jaren zeventig, een tijd waarin ingenieurs en programmeurs bezig waren met de ontwikkeling van technische hoogstandjes die op onze pc nu vanzelfsprekend zijn. Een groep prominente computerdeskundigen zou een besturingssysteem demonstreren dat ‘multitasking’ zou vergemakkelijken. In tegenstelling tot traditionele besturingssystemen die maar één taak tegelijk konden tonen, verdeelde het nieuwe systeem het scherm in vele ‘vensters’. Elk venster kon een programma draaien of een document laten zien. Om de flexibiliteit van het systeem aan te tonen, klikte de Xeroxman van het ene venster, waarin hij een softwarecode aan het schrijven was, naar een ander venster, waarin een zojuist binnengekomen e-mailbericht te zien was. Hij las het bericht snel, beantwoordde het, sprong weer terug naar het programmeervenster en ging verder met coderen. Sommige toeschouwers waren razend enthousiast over het nieuwe systeem. Ze begrepen dat computers nu veel efficiënter gebruikt konden worden. Anderen vonden het een gruwel. ‘Waarom zou je in vredesnaam gestoord – en afgeleid – willen worden door een e-mail, terwijl je aan het programmeren bent?’ vroeg een van de aanwezigen geïrriteerd.

Die vraag lijkt vandaag de dag nogal ouderwets. Vensters zijn de interface voor alle pc’s geworden, en voor de meeste andere computers ook. Op het net zijn zelfs vensters binnen vensters binnen vensters, om maar te zwijgen van de lange reeksen tabbladen die bedoeld zijn om nog meer vensters te openen. We zijn zo vertrouwd geraakt met multitasking dat de meesten van ons het ondraaglijk zouden vinden weer te moeten werken met computers waar je maar één programma op kunt draaien of waarin je maar één bestand tegelijk kunt openen. En zelfs al is de vraag zelf een gepasseerd station, de kwestie van wat een computer moet kunnen, blijft even essentieel als vijfendertig jaar geleden. Ze heeft te maken, zoals Levy zegt, met een ‘conflict tussen twee verschillende manieren van werken en twee verschillende visies op de vraag hoe technologie dat werk moet ondersteunen’. Terwijl de onderzoeker van Xerox ‘als een jongleur verschillende ballen in de lucht wilde houden’, beschouwde de sceptische toeschouwer zijn eigen werk als een ‘oefening in eenzame, doelgerichte concentratie’.30 In onze – bewust of onbewust – gemaakte keuzes omtrent ons computergebruik, hebben we de intellectuele traditie van afgezonderde, doelgerichte concentratie, de ethiek die het boek ons had geschonken, afgewezen. We hebben ons lot in handen gelegd van de jongleur.