16
De auditie

Er komen dingen in het leven voor die zo bizar zijn dat ze wel waar moeten zijn, dus toen Jenny me op kantoor belde om te vertellen dat Marley auditie voor een film mocht doen, wist ik dat ze het niet verzon. Toch kon ik het bijna niet geloven. ‘Een wat?’ vroeg ik.

‘Een auditie voor een film.’

‘Voor een echte film?’

‘Ja, voor een echte film, suffie,’ zei ze. ‘Een lange speelfilm.’

‘Marley? Een lange speelfilm?’

Zo gingen we nog een tijdje door terwijl ik het beeld van onze idioot van een strijkplankenknager probeerde te verzoenen met het beeld van een trotse opvolger van Rin Tin Tin die met grote sprongen over het scherm ging om hulpeloze kinderen uit brandende gebouwen te redden.

‘Onze Marley?’ vroeg ik nog eens, voor alle zekerheid.

Het was waar. Een week daarvoor had Jenny’s baas bij de Palm Beach Post haar gebeld en gezegd dat ze een vriendin had die ons een gunst wilde vragen. De vriendin was een plaatselijke fotografe genaamd Colleen McGarr, die door een New Yorks filmproductiebedrijf dat de Shooting Gallery heette in de arm was genomen om te helpen met een film die ze van plan waren te maken in Lake Worth, de stad even ten zuiden van ons. Het was Colleens taak om een ‘typisch huishouden in Zuid-Florida’ te vinden en het van top tot teen – de boekenkasten, de koelkastmagneten, de kasten, noem maar op – te fotograferen om de regisseurs te helpen realisme in de film te brengen.

‘De hele crew is homoseksueel,’ vertelde Jenny’s baas haar. ‘Ze willen weten hoe getrouwde stellen met kinderen hier leven.’

‘Een soort antropologische studie,’ zei Jenny.

‘Precies.’

‘Ik vind het goed, hoor,’ zei Jenny instemmend, ‘zolang ik maar niet eerst hoef te poetsen.’

Colleen kwam naar ons toe en begon te fotograferen, niet alleen onze bezittingen, maar onszelf ook. Zoals we gekleed gingen, onze kapsels, de manier waarop we op de bank hingen. Ze fotografeerde tandenborstels op de wastafel. Ze fotografeerden de baby’s in hun bedjes. Ze fotografeerde de eunuchhond van het typisch heteroseksuele stel ook. Of tenminste, wat ze van hem op film kon vastleggen. Zoals ze opmerkte: ‘Hij is nogal wazig.’

Marley vond het geweldig om mee te doen. Sinds de invasie van de baby’s haalde Marley overal zijn genegenheid vandaan. Colleen had hem met een stroomstok kunnen bewerken; zolang hij een beetje aandacht kreeg, vond hij alles prima. Colleen, een liefhebster van grote dieren op wie kwijldouches geen indruk maakten, gaf hem er voldoende van; ze ging zelfs op haar knieën om met hem te stoeien.

Terwijl Colleen erop los klikte, dacht ik onwillekeurig aan de mogelijkheden. Niet alleen voorzagen we de filmmakers van ongepolijste antropologische gegevens, maar we kregen ook onze eigen persoonlijke auditie. Ik had gehoord dat de meeste bijrollen en alle figuranten voor deze film uit de buurt zouden komen. Stel dat de regisseur een natuurlijke ster tussen de keukenmagneten en posters ontdekte? Er gebeurden wel gekkere dingen.

Ik zag de regisseur, die in mijn fantasie erg op Steven Spielberg leek, zomaar voor me terwijl hij over een grote tafel bezaaid met honderden foto’s gebogen staat. Hij neemt ze ongeduldig door terwijl hij ‘Rotzooi! Rotzooi! Dit is niks!’ mompelt. Dan stopt hij abrupt bij één enkel fotootje. Op de foto ziet hij een ruige, maar toch gevoelige, typisch heteroseksuele man met zijn werkzaamheden als gezinsman. De regisseur priemt met zijn wijsvinger op de foto en roept naar zijn assistenten: ‘Zoek die man voor me! Ik moet hem voor mijn film hebben!’ Als ze me dan eindelijk vinden, protesteer ik in eerste instantie bescheiden voor ik er uiteindelijk in toestem om de hoofdrol op me te nemen. De schoorsteen moet tenslotte roken.

Colleen bedankte ons voor het feit dat we ons huis voor haar opengesteld hadden en ging weg. Ze gaf ons geen enkele aanleiding om te denken dat zij of iemand anders die met de film te maken had terug zou bellen. We hadden onze plicht gedaan. Maar een paar dagen later toen Jenny me op mijn werk belde om te zeggen: ‘Colleen McGarr heeft me zojuist gebeld en je zult het NIET geloven’, bestond er voor mij geen enkele twijfel dat ik ontdekt was. Mijn hart maakte een sprongetje. ‘Ga door,’ zei ik.

‘Ze zegt dat de regisseur Marley een try-out wil geven.’

‘Marley?’ vroeg ik terwijl ik me afvroeg of ik het verkeerd verstaan had. Ze scheen de teleurstelling in mijn stem niet op te merken.

‘Blijkbaar is hij op zoek naar een grote, domme, maffe hond om de rol van huisdier te spelen, en Marley viel hem op.’

‘Maf?’ vroeg ik.

‘Dat wil hij volgens Colleen. Groot, dom en maf.’

Nou, dan was hij zeker aan het goede adres. ‘Heeft hij volgens Colleen nog iets over mij heeft gezegd?’

‘Nee,’ zei Jenny. ‘Waarom zou hij?’

Colleen kwam Marley de volgende dag halen. Zich bewust van het belang van een goede entree, kwam hij uit de huiskamer gerend om haar een overrompelende begroeting te geven, waarbij hij net lang genoeg stopte om het dichtstbijzijnde kussen tussen zijn tanden te klemmen, want je wist maar nooit wanneer een drukke filmregisseur even een dutje wilde doen, en als hij dat ging doen, wilde Marley er klaar voor zijn. Toen hij op de houten vloer terechtkwam, begon hij te glijden en stopte pas toen hij tegen de salontafel botste, door de lucht zweefde, tegen een stoel plofte, op zijn rug terechtkwam, zich omdraaide, overeind sprong en met zijn kop tegen Colleens knieën klapte. In ieder geval was hij niet tegen haar opgesprongen, zag ik.

‘Weet je zeker dat we hem niet even een kalmeringspilletje moeten geven?’ vroeg Jenny.

De regisseur wilde hem in zijn ongeremde, pure staat zien, zei Colleen nadrukkelijk, en daar ging ze met onze wanhopig blije hond naast zich in haar rode pick-up.

Twee uur later waren Colleen en Marley terug en het vonnis was: Marley was geslaagd voor de auditie. ‘O, schei uit!’ gilde Jenny. ‘Dat kan niet!’ Het was geen domper op onze blijdschap toen Colleen ons vertelde dat Marley de enige kandidaat voor de rol was. En ook niet toen ze ons vertelde dat zijn rol de enige onbetaalde van de film zou zijn.

Ik vroeg haar hoe de auditie was gegaan.

‘Ik stapte met Marley in en het was net alsof ik in een jacuzzi reed,’ zei ze. ‘Hij kwijlde alles onder. Tegen de tijd dat ik er aankwam, was ik doorweekt.’ Toen ze bij het productiehoofdkwartier in het GulfStream Hotel kwamen, een toeristische trekpleister van vergane glorie met uitzicht op de Intracoastal Waterway, imponeerde Marley de crew onmiddellijk door uit de pick-up te springen en als een dolleman over het parkeerterrein te scheuren alsof hij verwachtte dat het luchtbombardement ieder moment zou beginnen. ‘Hij ging gewoon uit zijn bol,’ vertelde ze, ‘hij was knettergek.’

‘Ja, hij wil wel eens opgewonden raken,’ zei ik.

Op een gegeven moment, vertelde ze, griste Marley een chequeboek uit de hand van een van de leden van de filmploeg, ging er als een pijl uit de boog vandoor en rende rondjes die nergens heen leidden, blijkbaar overtuigd dat dat een manier was om alsnog uitbetaald te krijgen.

‘We noemen hem ook niet onze labrador retriever, maar onze labrador ontwijker,’ zei Jenny verontschuldigend met het soort glimlach dat je alleen bij een trotse moeder ziet.

Marley kalmeerde uiteindelijk voldoende om iedereen ervan te overtuigen dat hij de rol kon spelen die eigenlijk gewoon inhield dat hij zichzelf speelde. De film heette De laatste homerun, een honkbalfantasie van een negenenzeventigjarige bewoner van een verzorgingstehuis die vijf dagen lang een twaalfjarige wordt om zijn droom waar te maken om in de Little League te spelen. Marley had de rol van hyperactieve gezinshond van de trainer van de Little League, die gespeeld werd door de gepensioneerde catcher uit de grote competitie, Gary Carter.

‘Willen ze hem echt in hun film hebben?’ vroeg ik, nog steeds ongelovig.

‘Iedereen vond hem geweldig,’ zei Colleen. ‘Hij is perfect.’

In de dagen voorafgaande aan de opnames viel ons een bepaalde subtiele verandering in Marley’s gedrag op. Er was een vreemde kalmte over hem gekomen. Het was alsof het slagen voor de auditie hem nieuw zelfvertrouwen gegeven had. Hij was bijna koninklijk. ‘Misschien had hij gewoon iemand nodig die in hem geloofde,’ zei ik tegen Jenny.

Als iemand in hem geloofde dan was zij het wel, buitengewoon moeder van een kindsterretje. Toen de eerste dag van de opnames naderden, deed ze hem in bad. Ze borstelde hem. Ze knipte zijn nagels en maakte zijn oren schoon.

Op de ochtend dat de opnames zouden beginnen, liep ik de slaapkamer uit en zag Jenny en Marley met elkaar verstrengeld alsof ze een gevecht van leven op dood aan het voeren waren terwijl ze door de kamer huppelden. Ze had hem stevig tussen haar knieën geklemd en hield het uiteinde van zijn antitrekband in haar ene hand terwijl hij bokte en tegenstribbelde. Het was alsof er een rodeo in mijn eigen huiskamer plaatsvond. ‘Wat ben je in godsnaam aan het doen?’ vroeg ik.

‘Waar lijkt het op?’ snauwde ze terug. ‘Ik ben zijn tanden aan het poetsen!’

En ja hoor, ze had een tandenborstel in haar andere hand en deed haar best om zijn grote witte tanden te poetsen, terwijl Marley, overvloedig schuimbekkend, zijn best deed om de tandenborstel op te eten. Hij leek gewoon hondsdol.

‘Doe je het met tandpasta?’ vroeg ik, als inleiding op de belangrijkere vraag. ‘En hoe wil je het hem laten uitspugen?’

‘Zuiveringszout,’ antwoordde ze.

‘Godzijdank,’ zei ik. ‘Dus het is geen hondsdolheid.’

Een uur later reden we naar het GulfStream Hotel – de jongens in hun autozitjes en Marley, die met opmerkelijk frisse adem zat te hijgen, tussen hen in. Volgens de instructies moesten we om negen uur verschijnen, maar één straat voor het hotel kwam het verkeer tot stilstand. Verderop was een wegversperring en een politieagent leidde het verkeer uit de buurt van het hotel. Er waren berichten over de filmopnames in de kranten verschenen – het grootste evenement dat het slaperige Lake Worth overkwam sinds Body Heat er vijftien jaar daarvoor was opgenomen – en er waren een hoop toeschouwers komen opdagen. De politie hield iedereen op afstand. We kropen vooruit, en toen we eindelijk bij de agent kwamen, boog ik uit het raampje en zei: ‘We moeten erdoor.’

‘Niemand mag erdoor,’ zei hij. ‘Doorrijden. Vooruit.’

‘We horen bij de cast,’ zei ik.

Hij bekeek ons sceptisch, een stel in een spacewagon met twee peuters en een hond achterin. ‘Ik zei doorrijden!’ blafte hij.

‘Onze hond speelt mee in de film,’ zei ik.

Opeens bekeek hij me met nieuw respect. ‘U heeft de hond?’ vroeg hij. De hond stond op zijn checklist.

‘Ik heb de hond,’ zei ik. ‘Marley de hond.’

‘Als zichzelf,’ deed Jenny een duit in het zakje.

Hij draaide zich om en blies met een hoop ophef op zijn fluitje. ‘Hij heeft de hond,’ schreeuwde hij naar een agent een halve straat verderop. ‘Marley de hond.’

En die agent schreeuwde op zijn beurt naar iemand anders: ‘Hij heeft de hond! Marley de hond is er!’

‘Laat hem door!’ schreeuwde een derde agent vanuit de verte.

‘Laat hem door!’ echode de tweede.

De agent schoof de versperring opzij en wenkte ons verder. ‘Deze kant op,’ zei hij beleefd. Ik voelde me net van koninklijke huize. Terwijl we langs hem reden, zei hij nog een keer, alsof hij het niet echt kon geloven: ‘Hij heeft de hond.’

Op het parkeerterrein bij het hotel stond de filmploeg al klaar om te draaien. Kabels lagen kriskras over het trottoir; statieven voor camera’s en microfoons stonden opgesteld. Er hingen lampen aan steigers. In stacaravans hingen rekken met kostuums. Er stonden twee grote tafels met eten en drinken in de schaduw voor de acteurs en de medewerkers. Belangrijk uitziende mensen met zonnebrillen op liepen bedrijvig rond. Regisseur Bob Gosse begroette ons en nam in het kort de op te nemen scène door. Het was simpel genoeg. Er stopt een spacewagon langs de stoeprand, met Marley’s zogenaamde eigenares, gespeeld door actrice Liza Harris, achter het stuur. Haar dochter, gespeeld door een leuke tiener van de plaatselijke toneelschool die Daniëlle heette, en zoon, ook een plaatselijke acteur in spe van niet ouder dan negen, zitten achterin met de hond van de familie, gespeeld door Marley. De dochter doet de schuifdeur open en springt eruit; haar broertje volgt met Marley aan een riem. Ze lopen bij de camera vandaan. Einde scène.

‘Makkelijk zat,’ zei ik tegen de regisseur. ‘Dat kan hij wel aan, hoor, geen probleem.’ Ik nam Marley mee opzij om te wachten op zijn wachtwoord om in de auto te springen.

‘Oké, mensen, luister even,’ zei Gosse tegen de filmploeg. ‘De hond is een beetje gek. Maar tenzij hij de hele scène naar zich toetrekt, laten we hem gewoon zijn gang gaan.’ Hij legde zijn redenering uit: Marley was het schoolvoorbeeld van een familiehond en het doel was om hem zich te laten gedragen als een typische familiehond op een typisch familie-uitje. Geen acteren of sturen; pure cinema vérité. ‘Laat hem gewoon zijn ding doen,’ instrueerde hij, ‘en werk om hem heen.’

Toen iedereen er klaar voor was, liet ik Marley in de auto springen en gaf zijn nylon riem aan het jongetje dat doodsbang voor hem leek. ‘Hij is heel vriendelijk,’ zei ik tegen hem. ‘Hij wil je alleen maar likken. Zie je wel?’ Ik stak mijn pols in Marley’s bek om het te laten zien.

Take one. De auto stopt langs de stoeprand. Zodra de dochter het zijportier openschuift, komt er een gele schicht uitgevlogen als een enorme behaarde kogel uit een kanon en schiet langs de camera’s met een rode riem achter zich aan.

‘Cut!’

Ik rende achter Marley aan en haalde hem terug.

‘Oké, mensen, dat gaan we nog eens proberen,’ zei Gosse. Toen instrueerde hij het jongetje op milde toon: ‘Het is best een wilde hond. Probeer hem dit keer wat steviger vast te houden.’

Take two. De auto stopt langs de stoeprand. Het portier wordt opengeschoven. De dochter wil net uitstappen wanneer Marley puffend in beeld komt en langs haar eruit springt, het jongetje met een wit gezicht en witte knokkels achter zich aan sleurend.

‘Cut!’

Take three. De auto stopt langs de stoeprand. Het portier wordt opengeschoven. Het meisje stapt uit. Het jongetje stapt uit met de riem in zijn hand. Terwijl hij bij de auto vandaan loopt, komt de riem strak te staan, maar er volgt geen hond. De jongen begint te trekken en te rukken. Hij buigt zich voorover en trekt uit alle macht. Er is geen beweging. Lange, pijnlijk lege seconden verstrijken. De jongen trekt een gezicht en kijkt in de camera.

‘Cut!’

Ik keek in de auto en zag Marley zich likken waar geen enkele man zich ooit hoort te likken. Hij keek naar me op alsof hij wilde zeggen: Zie je niet dat ik bezig ben?

Take four. Ik laat Marley met de jongen achter in de auto springen en doe het portier dicht. Voor Gosse: ‘Actie!’ roept, overlegt hij even met zijn assistenten. Eindelijk wordt er gedraaid. De auto stopt langs de stoeprand. Het portier wordt opengeschoven. De dochter stapt uit. De jongen stapt uit met een beteuterde uitdrukking op zijn gezicht. Hij kijkt recht in de camera en houdt zijn hand op. Daar bungelt de halve riem, het uiteinde rafelig en nat van het kwijl.

‘Cut! Cut! Cut!’

De jongen legde uit dat terwijl hij in de auto wachtte, Marley aan de riem begon te knagen en niet wilde ophouden. De crew en cast keken vol ongeloof naar de riem met een mengeling van ontzag en afschuw op hun gezicht alsof ze getuige waren van een of andere enorme en mysterieuze natuurkracht. Ik, daarentegen, was niet in het minst verbaasd. Marley had meer riemen en touwen naar een vroegtijdig graf geholpen dan ik kon tellen; hij slaagde er zelfs in zich een weg te kauwen door een met rubber omgeven stalen kabel waarvan in de advertentie stond ‘zoals gebruikt in de vliegtuigindustrie’. Kort nadat Conor geboren was, kwam Jenny thuis met een nieuw product, een hondenreistuig waarmee ze Marley aan een veiligheidsgordel kon vastmaken zodat hij niet door de rijdende auto kon dwalen. Binnen anderhalve minuut was het hem gelukt om niet alleen door het zware tuig zelf, maar ook door de schoudergordel van onze gloednieuwe spacewagon heen te bijten.

‘Oké, mensen, we nemen even pauze!’ riep Gosse. Hij vroeg aan mij – op verrassend kalme toon – ‘Hoe snel kun je een nieuwe riem vinden?’ Hij hoefde me niet te vertellen hoeveel iedere verloren minuut hem kostte terwijl zijn dure acteurs en crew niets zaten te doen.

‘Er is een dierenwinkel op nog geen kilometer afstand van hier,’ zei ik. ‘Ik kan binnen een kwartier terug zijn.’

‘En koop dit keer iets waar hij niet doorheen kan bijten,’ zei hij.

Ik kwam terug met een zware ketting die eruitzag als iets dat waarschijnlijk door leeuwentemmers werd gebruikt, en het draaien ging door, de ene mislukte take na de andere. Iedere scène was slechter dan die ervoor. Op een gegeven moment slaakte Daniëlle, de tieneractrice, halverwege de scène een ijselijke gil en gilde met ware ontzetting in haar stem: ‘O, God! Z’n ding steekt eruit!’

‘Cut!’

Tijdens een andere scène hijgde Marley zo luid aan Daniëlles voeten terwijl ze door de telefoon met haar vriendje praatte dat de geluidstechnicus vol afkeer zijn koptelefoon afzette en luidkeels klaagde: ‘Ik kan geen woord verstaan van wat ze zegt. Het enige

dat ik hoor is gehijg. Het klinkt als een pornofilm.’

‘Cut!’

Zo verliep dag een van de opnames. Marley was een ramp, een regelrechte, hopeloze ramp. Aan de ene kant wilde ik hem verdedigen – Ja, wat verwachtten ze dan voor niks? Benji? en aan de andere kant schaamde ik me dood. Ik wierp steelse blikken op de acteurs en de crew en las duidelijk op hun gezicht: Waar komt dat beest vandaan en hoe kunnen we er vanaf komen? Aan het eind van de eerste dag vertelde een van de assistenten, met een klembord in zijn hand, dat de opnamevolgorde voor de volgende ochtend nog onbeslist was. ‘U hoeft morgen niet te komen, hoor,’ zei hij. ‘We bellen wel als we Marley nodig hebben.’ En om zich ervan te vergewissen dat er geen twijfel over kon bestaan, herhaalde hij: ‘Dus als u niets van ons hoort, dan hoeft u niet te komen. Begrepen?’ Ja, ik had het begrepen, luid en duidelijk. Gosse had een ondergeschikte gestuurd om het vuile werk op te knappen. Marley’s prille carrière als acteur was afgelopen. Niet dat ik het hun kwalijk kon nemen. Met mogelijke uitzondering van die scène inDe Tien Geboden waarin Charlton Heston de Rode Zee splijt, had Marley voor de grootste logistieke nachtmerrie in de geschiedenis van de film gezorgd. Hij had wie weet hoeveel honderdduizenden dollars aan nodeloos oponthoud en verspilde film veroorzaakt. Hij had kostbare kostuums ondergekwijld, de hapjestafel geplunderd, en bijna een camera van dertigduizend dollar omvergegooid. Ze likten hun wonden en schreven ons af. Het was het oude ‘U hoeft ons niet te bellen, wij bellen u wel’.

‘Marley,’ zei ik toen we thuiskwamen, ‘dit was je grote kans en je hebt hem verpest.’

De volgende ochtend liep ik nog steeds te tobben over onze vervlogen dromen van sterrendom toen de telefoon ging. Het was de assistent die ons vertelde dat Marley zo snel mogelijk naar het hotel moest komen. ‘Wilt u zeggen dat jullie hem terug willen?’ vroeg ik.

‘Onmiddellijk,’ zei hij. ‘Bob wil hem in de volgende scène hebben.’

Ik kwam er een halfuur later aan; ik kon nog steeds niet geloven dat ze ons weer uitgenodigd hadden. Gosse was laaiend enthousiast. Hij had de opnames van de dag ervoor bekeken en had niet blijer kunnen zijn. ‘De hond was gewoon te gek!’ jubelde hij. ‘Gewoon te gek. Gewoon een komediegenie!’ Ik voelde mezelf groeien en mijn borst opzetten.

‘We hebben altijd geweten dat hij een natuurtalent was,’ zei Jenny.

De opnames in en om Lake Worth gingen nog een aantal dagen door, en Marley bleef aan de verwachtingen voldoen. Wij stonden achter de coulissen met de andere ouders en aanhangers, kletsend en lachend, al waren we meteen stil zodra de floormanager ‘Klaar op de set!’ riep. Zodra het woord ‘Cut’ klonk, ging het feest weer verder. Jenny slaagde er zelfs in om Gary Carter en Dave Winfield, de honkbalster die een kort optreden in de film had, voor elk van de jongens een honkbal te laten signeren.

Marley genoot van zijn sterrendom. De medewerkers, vooral de vrouwen, dweepten met hem. Het was vreselijk heet en één assistent had de expliciete opdracht gekregen om achter Marley aan te lopen met een bak water en een fles mineraalwater, waar hij hem van te drinken gaf wanneer Marley maar zin had. Het leek wel of iedereen hem hapjes van de buffettafel gaf. Ik liet hem een paar uur bij de filmploeg achter terwijl ik op mijn werk ging kijken en toen ik terugkwam, lag hij erbij als farao Toetanchamon, met zijn poten in de lucht, terwijl hij over zijn buik gewreven werd door een opvallend mooie visagiste. ‘Het is zo’n schatje,’ kirde ze.

Het sterrendom was mij ook naar het hoofd gestegen. Ik begon mezelf voor te stellen als ‘Marley’s hondentrainer’, en strooide met zinnen als ‘We hopen op een blafrol voor zijn volgende film’. Tijdens onze pauze liep ik de foyer van het hotel binnen om van de openbare telefoon gebruik te maken. Marley liep los en snuffelde een paar meter voor me aan de meubelen. Een receptionist, die mijn ster blijkbaar voor een zwerfhond aanzag, onderschepte hem en probeerde hem via een zijdeur weg te werken. ‘Ga naar huis!’ mopperde hij. ‘Ksst!’

‘Pardon?’ zei ik terwijl ik mijn hand op het mondstuk van de telefoonhoorn legde en de receptionist met mijn vernietigendste blik aankeek. ‘Heeft u enig idee tegen wie u het heeft?’

We bleven vier volle dagen op de set, en tegen de tijd dat we te horen kregen dat Marley’s scènes afgerond waren en ze niet langer gebruik hoefden te maken van zijn diensten, hadden Jenny en ik allebei het gevoel dat we deel uitmaakten van de Shooting Star-familie. Toegegeven, we waren de enige onbetaalde familieleden, maar niettemin leden. ‘Jullie zijn fantastisch!’ flapte Jenny er tegen iedereen binnen gehoorsafstand uit terwijl we Marley in de spacewagon zetten. ‘We kunnen niet wachten om het eindproduct te zien!’

Maar wachten deden we. Een van de producenten had gezegd dat we hun acht maanden moesten geven, dan konden we bellen en zouden ze ons een voorpublicatie sturen. Maar toen ik na acht maanden belde, zette een receptioniste me in de wacht en kwam enkele minuten later terug om te zeggen: ‘Probeer het over een paar maanden nog maar eens.’ Ik wachtte en belde, wachtte en belde, maar iedere keer kreeg ik nul op het rekest. Ik begon me net een stalker te voelen, en ik kon me zomaar voorstellen hoe de receptioniste met haar hand over de hoorn tegen Gosse aan de montagetafel fluisterde: ‘Het is die vent van die gekke hond weer. Wat moet ik deze keer tegen hem zeggen?’

Uiteindelijk hield ik op met bellen; ik had me erbij neergelegd dat we De laatste homerun nooit zouden zien, ervan overtuigd dat niemand hem ooit zou zien, dat het hele project in de montageruimte opgegeven was omdat het zo moeilijk was om die verdomde hond uit alle scènes te monteren. Het zou nog dik twee jaar duren voor ik eindelijk mijn kans kreeg om Marley’s acteerprestatie te zien.

Ik was in de videotheek toen ik zomaar aan de baliemedewerker vroeg of hij iets wist van een film die De laatste homerun heette. Niet alleen had hij ervan gehoord; hij had hem zelfs staan. En tot mijn grote geluk was er geen enkel exemplaar uitgeleend.

Ik kreeg het hele trieste verhaal pas later te horen. Omdat ze geen landelijke distributeur konden vinden, kon de Shooting Gallery niets anders dan Marley’s filmdebuut doorsturen naar het meest eerloze lot dat celluloid maar kan ondergaan. De laatste homerun was meteen op video uitgebracht. Het kon me niet schelen. Ik racete naar huis en schreeuwde tegen Jenny en de kinderen dat ze voor de tv moesten gaan zitten. Alles bij elkaar was Marley minder dan twee minuten in beeld, maar ik moet zeggen dat het wel de twee levendigste minuten van de film waren. We lachten! We huilden! We juichten!

‘Waddy, ben jij!’ gilde Conor.

‘We zijn beroemd!’ schreeuwde Patrick.

Marley, nooit het type om naast zijn schoenen te lopen, leek niet onder de indruk. Hij geeuwde en kroop onder de tafel. Tegen de tijd dat de titelrol over het scherm rolde, was hij diep in slaap. We wachtten met ingehouden adem terwijl de namen van alle tweebenige acteurs voorbij rolden. Een ogenblik lang dacht ik dat onze hond niet bij naam genoemd zou worden. Maar toen kwam het, in grote letters over het scherm zodat iedereen het kon zien: ‘Marley de Hond… Als Zichzelf.’