HOOFDSTUK XI

Champions woede was vermengd met een vreemd soort wanhoop. Hij zei geen woord meer tot hij een ontbijt naar binnen gewerkt had, bestaande uit gebakken spek en maïsbrood, weggespoeld met sterke zwarte koffie. Toen zei hij na zich een sigaret gefabriceerd te hebben:

«Enderby, je begrijpt toch zeker wel dat dit niet zo kan doorgaan.»

«Wat niet?» vroeg Tag Enderby.

«Nou, dat ik jou als een klit achter me aan krijg door die bergen!»

«Waarom kan dat niet doorgaan?»

«Omdat ik het niet zal dulden,» antwoordde Champion heel rustig maar ook heel vastbesloten.

«Je zult er toch genoegen mee moeten nemen,» zei Tag Enderby. «Ik ken mijn plicht en ik blijf bij je, Ray, tot dit karweitje afgehandeld is.»

«Tot Malley dood is, bedoel je?»

«Ja, of jij of wij allebei... wat me veel waarschijnlijker lijkt.»

Eensklaps moest Ray Champion lachen, ook al ging het niet van het harte.

«Ik kan jou niet volgen, Tag,» zei hij.

«Je zult me toch moeten volgen,» zei Tag. «En nog een hele tijd ook. We staan pas aan het begin van de reis, ouwe jongen!»

«Vertel eens,» zei Ray Champion. «Ben je echt van plan me te helpen Malley uit te roken?»

«Malley uit te roken?» riep Tag uit. «Man, die kans zul je niet krijgen. Als er gerookt wordt, zal hij het zelf wel doen. In de kortste keren zullen zijn wespen ons rond de oren zoemen. Neem dat maar van mij aan.»

«Wel,» zei Champion, «jij kunt het weten. Dan ga ik maar een paar uur slapen zolang ik er de kans nog voor heb.»

«Hoor eens even,» zei Tag. «We zullen opgooien wie het eerst gaat slapen. We slapen niet samen tegelijk op deze reis.»

Champion knikte berustend en wierp een muntstuk in de lucht. «Kruis» zei Tag Enderby en Champion wist al voordat hij keek dat de ander gewonnen had. Het zou een mirakel geweest zijn als het anders was geweest.

Tag Enderby wikkelde een deken rond wat takken om de gestalte van een bij het vuur slapend man na te bootsen en trok zich vervolgens met een andere deken tussen de bosjes

terug.

«Hou jij je ook een beetje gedekt tussen de bosjes,» adviseerde hij de ander. «En maak alsjeblieft geen geluid als je niet levend opgevreten wilt worden.»

«Wanneer los je me af?» vroeg Champion, maar hij kreeg al geen antwoord meer. De gedachte kwam in hem op de vlucht te nemen, maar hij wist dat het zinloos zou zijn. Tag Enderby had hem al een keer gevonden en zou hem opnieuw vinden. En daarom betrok hij zijn wachtpost maar, vechtend tegen de slaap tot hij twee uur later een schaduw achter zich voelde. Hij keerde zich met een ruk om, zijn wijsvinger rond de trekker van zijn revolver en zag het silhouet van een man die hem stond gade te slaan, nauwelijks een armlengte van hem af. Pas toen herkende hij Tag Enderby. «Als ik echt een knaap van Malley geweest was, zou het nu al gebeurd zijn met je,» zei Tag. «Ga jij nu maar slapen, Champion.»

Ray Champion uitte geen woord van protest, want hij wist dat het geen ijdele bluf was van de ander; hij wikkelde zich in zijn deken en viel bijna onmiddellijk in slaap. Toen hij ontwaakte, was het geen twee maar zes uur later en stond de zon al aan de westeljke hemelboog. Aan de rand van de open plek was Tag Enderby bezig een klein hert te villen. Champion stond op en wreef zich verbaasd de ogen uit. «Ik moet wel vast geslapen hebben, Tag,» zei hij, «dat ik het schot niet eens gehoord heb toen je dat hert neerlegde.»

«Ik wist dat je je slaap nodig had en heb die kleine schavuit dus maar aan het mes geregen toen hij zich een beetje te dichtbij waagde,» legde Tag uit. «Kom jij hem maar even verder snijden, terwijl ik de wacht weer betrek. De delegatie van vriend Malley zal wel niet ver meer uit de buurt zijn, vermoed ik.»

Champion deed zwijgend wat hem gezegd was. Hij wist in Tag Enderby in tal van opzichten zijn meerdere gevonden te hebben en het was een besef dat hem niet met verbittering maar met een soort berustende gelatenheid vervulde. Hij sneed het hert aan stukken en nam vervolgens weer de wacht van Tag over toen die het vlees begon te braden op het vuur.

Omzichtig sloop hij van boom tot boom, nu en dan een snelle blik over zijn schouder werpend. Want het lesje dat Tag En-derby hem geleerd had, was niet geheel aan hem verspeeld geweest.

De geur van gebraden vlees begon tot zijn neusgaten door te dringen toen hij eensklaps meende een schaduw te zien wegglippen tussen de bomen een eindje verder.

Het had natuurlijk het zwaaien van een boomtak kunnen zijn, hield hij zich voor, maar op hetzelfde moment ving hij een glimp op van een man die achter een dikke boomstam verdween.

Hij bracht zijn geweer aan de schouder, wachtend op een kans op een schot, maar de gestalte werd nog slechts eenmaal heel even zichtbaar, veel verder weg. Te ver weg om een schot te wagen en Champion haastte zich naar de open plek om Tag te waarschuwen.

Deze laatste vatte het nieuws met bijna flegmatieke onverschilligheid op.

«Hoe zag hij eruit?» vroeg hij, met zijn mes in een bout hertevlees prikkend om te zien of het al gaar was.

«Ik heb hem alleen maar op de rug gezien,» zei Champion. «Wat doet het er trouwens toe hoe hij eruitzag? We zijn ontdekt en we moeten maken dat we hier vandaan komen.»

«Ik rijd anders niet graag op een lege maag,» verklaarde Tag. «Die knaap zal eerst zijn vrienden nog moeten zoeken en tegen de tijd dat ze hier zijn, hebben wij al lang en breed gegeten. Dus je weet niet hoe hij eruitzag?»

«Ik zei je toch dat ik hem alleen op de rug gezien heb,» zei Champion ietwat geërgerd. «Hij had een slank postuur en liep als een kat zonder een geluid te maken.»

«Slank?» zei Enderby. «Over zijn hele lichaam slank? Heupen en schouders ook?»

«Ja, heupen en schouders ook. Maar ik kon niet zien...»

«Het moet een van Malley's mannen geweest zijn,» zei Tag, «en de enige die er van achter zo uitziet is Skeet Raleigh. En als het Skeet is - en hij moet het zijn - dan kunnen we beter een beetje opschieten met eten, Ray. Schenk jij de koffie eens in. Hier heb je een lekkere malse bout. Jammer dat we er niet op ons gemak van kunnen genieten.»

En tegelijk met de laatste woorden had hij zijn mond al vol.

«Wie is Skeet Raleigh?» vroeg Champion.

Tussen  twee  fikse  happen  door  antwoordde  de  ander:

«'Mucho diablo!'»

 

Ze schrokten hun voedsel haastig naar binnen, het wegspoelend met de hete koffie. Ray Champion kon nauwelijks een hap door zijn keel krijgen en hij bleef als maar bange blikken

om zich heen werpen. «Wanneer gaan we nu eindelijk?» vroeg hij, misschien wel voor de tiende maal.

Hij slaakte een diepe zucht van verlichting toen Tag eindelijk te kennen gaf dat hij verzadigd was en vijf minuten later waren ze op weg.

Ze haastten zich voort langs de oever van de rivier waar de zachte bodem het geluid van hun voetstappen dempte, hun paarden aan de teugels meevoerend.

Een poos lang liepen ze zo verder tot ze op een van de grotere open plekken uitkwamen en daar steeg Tag op.

«Ze zullen ons spoor gemakkelijk kunnen volgen,» zei Champion. «Ze zullen het kunnen lezen als een open boek.»

«Ze zullen het kunnen volgen, maar ze zullen ons tempo niet halen,» stelde Tag hem gerust.

Hij stak de open plek over en zwenkte dan naar links. «Wacht eens even!» riep Champion met gedempte stem. «Zoals je nu gaat, loop je ze misschien recht in de armen. Ze moeten het kamp al lang gevonden hebben en...»

Hij zweeg eensklaps. Voor zich kon hij de gestalten van verscheidene paarden zien die tussen de bosjes vastgebonden stonden. Tag reed er recht op af en Champion telde in totaal zeven paarden, stuk voor stuk prachtige dieren.

Tag was al druk bezig de teugels los te maken en Champion volgde zijn voorbeeld.

Hij fluisterde opgewonden: «Hoe wist je dat ze geen bewaker bij hun knollen achtergelaten hadden, Tag?»

«Ik rekende er een beetje op dat ze de delegatie zo sterk mogelijk wilden maken,» grinnikte Tag. «En je ziet het, ze hebben niemand in reserve gehouden. Het geluk is met de roekelozen, ouwe jongen. Maar laten we nu maken dat we weg komen. Ik hoor daar iets aankomen tussen de bosjes en het gefluister van de wind is het niet volgens mij!»

Hij spoorde zijn paard aan, vier paarden, hoofd aan hoofd gebonden meevoerend, en Champion volgde met de andere drie. Ze lieten het struikgewas achter zich liggen, daalden een helling af en hadden juist de ronde kam van de volgende heuvel bereikt, toen een geweerschot achter hen klonk en een kogel langs hen heen floot.

Champion wierp een snelle blik achterom en zag drie mannen met geweren uit het bos komen, vurend onder het lopen. Spoedig verdwenen ze achter de heuvelkam uit het gezicht en Champion slaakte een diepe zucht van opluchting.

«Dat was op het nippertje, Tag!» riep hij uit terwijl ze in een fikse draf verder reden.

«Het ging met de regelmaat van de klok,» zei Tag. «Er is niets zo vervelend als op een trein te moeten wachten. Over treinen gesproken, jij kunt beter op een van die andere knollen overstappen, ouwe jongen. Ze hebben langere benen en we hebben nog een hele rit voor de boeg.»

Champion gehoorzaamde. Een poosje later werd zijn vermoeide pinto die het tempo van de anderen ophield aan zijn lot overgelaten.

Tien mijl legden ze zo af. Toen stapten ze over op twee nog niet bereden paarden en lieten de overigen vrij. Ze volgden nu een noordelijke koers door de bergen en Champion informeerde wat hun bestemming was.

«Malley,» antwoordde Tag Enderby doodgemoedereerd en Champion keek hem even onderzoekend aan om te zien of hij het wel meende.

«Hoor eens even! Weet je dan waar hij zit?»

«Zeker wel. In zijn buitenverblijf bijna het hele jaar door. Daar zit hij nu de rapporten af te wachten of de scalpen. Wat ons betreft zal hij wel liever scalpen dan rapporten hebben, denk ik.» Hij lachte uitbundig. «Skeet Raleigh zal hem wel nauwelijks onder ogen durven komen, vermoed ik, met het rapport dat hij nu heeft uit te brengen. Malley is gekker op zijn paarden dan op zijn mannen en ze hebben er in een klap zeven verspeeld!»

«Bedoel je,» vroeg Champion, «dat je echt van plan bent recht naar zijn hoofdkwartier te rijden?»

«Waarom niet?»

«En ben je dan van plan een stuk of tien twaalf van die bandieten tegelijk om zeep te helpen?» vroeg Champion verder en hij voelde zich rood worden van opwinding.

«Je hebt te veel fantasie,» zei Tag. «Je moet niet denken dat hij zich met een heel leger omringd heeft. Als regel heeft hij nooit meer dan een man of twaalf in dienst. Zeven van de twaalf hebben wij daarnet ruiter te voet gemaakt, een paar zullen er nog wel in Indian Gulch rondhangen en sommige anderen zijn vermoedelijk op pad voor losse karweitjes. Ik maak me sterk dat we Malley alleen zullen vinden met zijn kok. We zitten overigens niet ver meer van het hoofdkwartier af. Het lijkt me het beste de paarden hier tussen de bosjes onder te brengen en te voet verder te gaan.»

Ze bonden de paarden tussen dicht struikgewas vast en Tag knielde neer en begon zijn revolvers na te kijken, een voorbeeld dat gretig door Champion werd gevolgd. Tenslotte stond Tag op. «Ben je klaar?» vroeg hij.

Zijn stem had een andere klank gekregen. Een ietwat schrille en afgebeten klank en Champion keek hem even verwonderd aan. Het was een situatie hachelijk genoeg om de koelbloedigste man zenuwachtig te maken, maar hij had langzamerhand het idee gekregen dat Tag Enderby niet wist wat zenuwen waren.

De ontdekking dat dat wel het geval was, gaf hem opeens nieuwe moed. Een gevoel van vastbeslotenheid en trots welde in hem op. Tot nu toe was hij niet meer dan een meeloper geweest die naar Enderby's pijpen had moeten dansen, maar misschien zou hij het zijn en niet Tag die de Gordiaanse knoop van hun moeilijkheden zou doorhakken als het beslissende moment aangebroken zou zijn. «Ik ben klaar,» zei hij rustig.

Tag knikte hem toe met een glimlachje dat even snel weer verdween als het kwam.

«Je bent uit het goede hout gesneden,» zei hij. «Dat heb ik van het begin af aan al gedacht en de eerste indruk is altijd de juiste.»

Snel begaf hij zich nu op weg tussen de bomen en een poosje later zag Champion het heldere zonlicht schijnen op een grote open plek in het bos. Aan de rand ervan bleef Tag staan om poolshoogte te nemen.